Wisselvallige verhalen uit een 'lommerd van loucheheid'
(Door Peter Kuijt)
'Wil je champagne, dan moet je naar Frankrijk. Wil je geld, zoek een jood. Maar wil je rotzooi, diep verborgen vuiligheid, een geheim dat niemand wil delen, als je dat wilt en je wilt het heel gauw, dan moet je in Hell's Kitchen wezen. Dit is een lommerd van loucheheid.' Commentaar rechtstreeks vanuit de onderbuik van snoepwinkelier Dikke Mancho op de wijk waarin hij woont en werkt, maar vooral veel eet en drinkt: Hell's Kitchen, een achterbuurt in New York.
De wijk, genoemd naar het eethuis van een zekere Duitser Heil, ligt aan de West Side van Manhattan en strekt zich uit van de straten die beginnen met West 35th tot West 56th, met de rivier de Hudson aan de ene kant en aan de andere het theaterdistrict van Broadway. Een schoonmaakoperatie van de Republikeinse bestuurders van New York heeft er de crackdealers en prostituees inmiddels weggejaagd en binnenkort moeten de seksshops en peepshows de deuren sluiten om plaats te maken voor een Madame Tussaud-museum, een hotel met duizend kamers en een musicaltheater van Disney.
Toen Dikke Mancho zijn ongezouten commentaar op de buurt gaf, werd Hell's Kitchen nog bevolkt door een gepeperde melange van Ierse, Italiaanse, Portoricaanse en Oost-Europese arbeiders. Huiselijk geweld was aan de orde van de dag in deze wijk waar ongeschreven wetten werden ondersteund door lichamelijke sancties. Ierse en Italiaanse 'gangs' maakten er de dienst uit, gevolgd door Portoricaanse lotenverkopers en woekeraars en georganiseerde straatbendetjes.
Toch was de wijk een van de veiligste buurten van New York, beweert schrijver Lorenzo Carcaterra, destijds toehoorder van Dikke Mancho, in zijn boek Hell's Kitchen. 'Het was een plek van onschuld, geregeerd door corruptie. Er was geen sprake van schietpartijen uit rijdende auto's of moord zonder motief. De mannen met revolvers in Hell's Kitchen waren zich maar al te bewust van hun macht.'
Carcaterra verhaalt in Hell's Kitchen van de - waargebeurde - belevenissen van hem en zijn drie vrienden, John, Tommy en Michael, in het begin van de jaren 60 in dit als bijna pittoresk gepresenteerde getto. Het zijn verhalen die soms boeien door prachtige sfeertekeningen en rauwe dialogen, soms zwaar tegenvallen, vooral wanneer Carcaterra zijn kameraden op truttige wijze presenteert als een clubje van rebellen, die weliswaar stripboeken en snoep jatten (bij Dikke Mancho) en een bibliothecaresse van haar trapje doen vallen en meer van dat soort ongein uithalen, maar toch het hart op de juiste plek hebben, ouwetjes helpen oversteken en des zondags assisteren bij het collecteren in de kerk. Het leven in Hell's Kitchen is dan in de ogen van Carcaterra zo gek nog niet.
Als een van hun streken jammerlijk mislukt - er valt een slachtoffer bij het stelen van een hotdog - wordt het echter ernstiger. Lorenzo en zijn maten worden veroordeeld tot een jaar opsluiting in het Wilkinson Home for Boys. Dat jaar zal hun leven voor altijd veranderen. Al vanaf de eerste dag in de jeugdgevangenis worden de vier vrienden door de cipiers getreiterd, mishandeld en op brute wijze verkracht. Het is dit gedeelte van het boek dat je naar de keel grijpt. De wijze waarop Carcaterra de vernederingen beschrijft die de jongens moeten ondergaan, zoals het van de vloer eten en de groepsverkrachting op de laatste dag van gevangenschap, doen de rillingen over je rug lopen.
Na hun detentie sluiten twee van de vier gezworen kameraden - John en Tommy - zich aan bij een bende en 'promoveren' geleidelijk aan tot professionele huurmoordenaars. Lorenzo probeert aan de bak te komen als journalist, terwijl Michael advocaat wordt. Als John en Tommy later worden beschuldigd van de moord op de meest kwaadaardige kwelgeest uit de Wilkinson-gevangenis, cipier Nokes, komen Michael en Lorenzo in actie om hun twee vrienden een jarenlange gevangenisstraf te besparen. Er worden bovendien meteen plannen gesmeed om de overige, weerzinwekkende bewakers uit Wilkinson te grazen te nemen. Medestanders uit Hell's Kitchen worden daarvoor ingeschakeld, zoals de van honkbal houdende kapelaan Bobby en gangsterbaas King Benny.
Op dat moment verliest het tot dan toe onderhoudende boek aan kracht: de lezer voelt op zijn klompen aan hoe het proces tegen John en Tommy zal verlopen, Carcaterra doet geen enkele poging om hier en daar een verrassende wending in het verhaal aan te brengen. Dan krijgt ook het sentimentele 'vrienden-voor-het-leven'-gekeuvel weer de overhand. Het is te hopen dat de film die van het boek wordt gemaakt - met Dustin Hoffman, Robert de Niro en Brad Pitt - niet zal lijden onder dezelfde wisselvallige kwaliteiten als het werk van Carcaterra.
Lorenzo Carcaterra - Hell's Kitchen, uitgeverij Luitingh-Sijthoff, 301 pag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten