25 april 2007

Appie Baantjer (interview, 1998)


'Ik vergiftig het hele Nederlandse volk'




Terwijl zijn vijftigste boek - De Cock en de onsterfelijke dood - nog niet eens in de winkel ligt, werkt Appie Baantjer al druk aan zijn 53ste speurdersroman: De Cock en dood door hamerslag. De bijna 75-jarige auteur schrijft alsof de duivel hem op de hielen zit. 'Het is nu eenmaal zonde om een dag des Heeren te verprutsen.' In oktober wordt de intens populaire schrijver uitgebreid gefêteerd tijdens een groots opgezette feestavond in Amsterdam, de stad waar zijn alter ego, rechercheur De Cock, nog steeds misdrijven binnen 138 pagina's oplost. Zelf woont hij overigens al lang niet meer in de stad, waar hij ooit als rechercheur elke hoerenmadam, pooier en bordeel kende. 'De stad is hard en anoniem geworden. Ik zeg wel eens: De muts van tolerantie is over onze ogen gezakt. Je ziet geen klote meer.'

(Door Monique Brandt en Peter Kuijt)

MEDEMBLIK _ 'Goedendag, God zal u zegenen.' Met deze welgemeende groet begint schrijver Albert Cornelis Baantjer thuis in Medemblik ieder telefoongesprek. 'Die zin heb ik van mijn goede vriendin Alida Bosshardt overgenomen', licht de oud-rechercheur toe. Niet dat Baantjer zelf zo intens religieus is als Nederlands beroemdste heilssoldate, hij gaat bijvoorbeeld nooit meer naar de kerk. Maar het christelijk fundament is stevig en ligt er nog wel degelijk. Dat kan ook haast niet anders, als je driekwart eeuw geleden ter wereld kwam in een gereformeerd bolwerk als het voormalige eiland Urk.

In één opzicht is Baantjer overigens nog wel een rasechte calvinist. 'Het is die drang tot werken. Dagen verlummelen, daar heb ik moeite mee. Je moet wat doen met de vaardigheden die je hebt meegekregen van Onze Lieve Heer.'

Zijn ongebreidelde werklust heeft de auteur bepaald geen windeieren gelegd. Een mooie vrijstaande woning met een uitgestrekte tuin waarin zijn modeltreinen zonder vertraging rondtuffen, is daar het tastbare bewijs van. Vijf miljoen De Cock-avonturen zijn er inmiddels verkocht in ons land, 375.000 exemplaren gaan er per jaar over de toonbank. En dan hebben we het nog niet eens over zijn gebundelde krantencolumns en alle korte verhalen die hij door de jaren heen heeft geschreven. 'Ik zeg altijd: ik vergiftig heel Nederland met mijn boeken.'

De planken in zijn bescheiden werkkamer buigen bovendien door onder de last van de buitenlandse vertalingen. China, Verenigde Staten, Duitsland, Estland, Zuid-Korea en Rusland zijn enkele van de landen waar lezers rechercheur De Cock (of DeKok in de Engelse vertaling) kennen. 'Als ik signeer, vraag ik de mensen waarom ze mijn boeken kopen. Het leest zo makkelijk, zeggen ze dan. Ze houden van de vaste items die erin voorkomen. Laatst sprak ik iemand die een van mijn laatste boeken niet zo kon waarderen. Er kwam maar één keer ruzie tussen De Cock en commissaris Buitendam in voor, terwijl ze gewoonlijk twee maal per romannetje bakkeleien. De lezers vinden dat prachtig. Elk mens zit in een hiërarchiek verband en degene boven hem is altijd een sukkel. Die herkenning doet 't hem. Je zou over mijn boeken kunnen zeggen: als je er één gelezen hebt, heb je ze allemaal gelezen, maar mijn fans denken daar anders over.'

Nederlands meest verkochte schrijver mag dan uitsluitend zijn werklust hebben overgehouden aan zijn rechtlijnige opvoeding, dat betekent nog niet dat de levensgenieter met afgrijzen terugdenkt aan zijn jeugd. Integendeel. 'Elke dag moest je je psalmpje leren, er werd uit de Statenbijbel voorgelezen en na het nuttigen van de gebruikelijke kom aardappels met een kuiltje jus zongen we met z'n allen kerkliederen. Dat was best gezellig.'

Met veel melancholie verhaalt hij over de zaterdagmiddagen dat zijn grootvader, een rasverteller, hem meenam naar de kerk, 'voor een kinderuurtje'. 'Hij sprak voor de vuist weg over waar hij mee bezig was geweest en in welke voorvallen hij Gods Hand had gezien. De hele kinderschare hing dan aan zijn lippen.' Ook mooi zijn de herinneringen aan de avonden dat de vissers niet konden uitvaren omdat het zo streng vroor. 'De mannen kwamen dan bij elkaar en vertelden elkaar bij het licht van de olielamp de mooiste verhalen. Ik denk dat ik het toen te pakken heb gekregen.'

Baantjer komt nog graag in Urk. Want eenmaal Urker, altijd Urker, al verhuisde hij op zijn negende naar Amsterdam. 'Dan spreken ze me wel eens aan: 'Appie, Onze Lieve Heer schonk je de gave van het woord, waarom benut je dat niet voor de verbreiding van het Woord Gods?' Maar in feite doe ik dat ook. In elk boek zit toch iets van een 'hidden persuader', een verborgen verleider. Daarmee geef ik mijn visie op de maatschappij en kan ik mijn geloof etaleren via een bepaald personage. Jan van den Bosch van de EO, een fan van me, is er altijd naar op zoek. Dan leest-ie weer een romannetje in het vliegtuig en dan belt-ie: 'Appie, ik heb er weer een gevonden, pagina zo en zoveel'.'

Bromsnor

De moraal in elk Baantjer-verhaal is overigens niet zo zwart-wit als de Urker gemeenschap het zou willen zien. Zijn alter ego, de vermoeide rechercheur De Cock, bijgestaan door zijn eeuwig jonge en onbezonnen assistent Vledder, is altijd op zoek naar de mens achter de misdadiger. Net als Baantjer zelf tijdens zijn 38-jarige loopbaan bij de hoofdstedelijke politiemacht. Die jaren hebben hem milder gemaakt, zegt hij. 'Ik vond het als politieman van wezenlijk belang om te proberen die criminelen te begrijpen. Dan nam ik een kop koffie voor een verdachte mee en ging ik er eens effe voor zitten. Ik probeerde ze duidelijk te maken: dit is mijn vak, ik moet ook leven, maar waarom zit jij daar? Jij hebt iets gedaan en ik wil graag weten waarom. Een rechercheur is geen machine, maar een mens met gevoelens. In feite ben ik daarom ook begonnen met schrijven. Een proces-verbaal is een onding. Daarin kon je alleen kwijt wat je gezien, gehoord en ondervonden had. Emoties kwamen er niet aan te pas. Daar had ik moeite mee. Ik ben dus een schrijver uit frustratie.'

Zijn eerste dagen als jonge diender vergeet hij nooit meer. Hij blikt afwezig naar buiten als hij in gedachten terugkeert naar 1946, toen hij na een opleiding van een maand in een blinkend uniform de straat op werd gestuurd. Zijn eerste 'zaak' was een aanrijding tussen twee fietsers. 'Ik kwam daar aan en iedereen keerde zich meteen verwachtingsvol naar me toe. Wat zou Het Gezag beslissen?'

Maar Bromsnor bestaat niet meer. Tegenwoordig is het met de politie allemaal anders gesteld, constateert Baantjer verontrust. De politie-organisatie ligt hem nog steeds na aan het hart. De oud-rechercheur zucht eens diep. 'Het is jammer dat het beroep zo achteruit is gegaan. Het is voor een simpele diender onmogelijk om alle facetten van het vak te beheersen, maar dat wordt wel verwacht. Toen ik bij de politie kwam, bestond de verkeerswetgeving uit 25 artikelen, nu zijn het er over de achthonderd! Je moet dus een expert zijn, wil je alleen al van verkeer alles weten. Dan heb je nog belastingfraude, milieumisdrijven, zedenzaken, allemaal zo ontzettend gecompliceerd. Het is noodzakelijk dat politiemensen zich specialiseren. Maar daar hebben ze weer geen tijd voor omdat het vak zo ontzettend zwaar is geworden. Toen ik in 1954 op Bureau Warmoesstraat werd geplaatst, behandelden we duizend misdrijven per jaar met z'n tienen. Tegenwoordig zit er zo'n dertig man die 300.000 zaken per jaar voor de kiezen krijgt.'

Rondje hoer

De maatschappij is harder en anoniem geworden, vindt Baantjer, die zichzelf absoluut als een man van de oude stempel ziet. 'Ik geloof inderdaad dat het vroeger beter was. De Wallen was een hechte gemeenschap met strikte waarden en normen. Een hoer werkte niet onder de prijs of zonder een condoom. Een inbreker was op zijn gebied een vakman, met overtuiging. Een mes was een wapen van een lafaard. Je knokte met je blote handen. Vroeger kwamen ze na een vechtpartij binnen op de eerste hulp, tegenwoordig liggen ze meteen op de intensive care.'

Zelf heeft Baantjer in al zijn jaren in de rosse buurt nooit enige fysieke schade geleden. Als hij het verbaal niet meer afkon, nam hij de kuierlatten, zo was zijn strategie. 'Ik had nooit een pistool bij me, die lag altijd op mijn nachtkassie. Ik heb zat bedreigende situaties meegemaakt. Als ik herrie kreeg, nam ik mijn pet af en zei ik: 'Ik ben Appie Baantjer, ik heb een vrouw met drie kinderen en de jongste heeft net mazelen gehad'. Dan zag je het gezicht van zo'n man al veranderen. Die wist niet meer wat-ie moest doen. Ik heb helemaal geen kinderen, maar het hielp wel.'

Beffen, een pissertje, een stille en een hengst, het waren uitdrukkingen waarvan de gereformeerde Urker jongen Appie nimmer het bestaan had geweten, maar die hem na zijn detachering op de Wallen geduldig werden uitgelegd door de hoerenmadammen. Zijn angst voor het Amsterdamse Sodom en Gomorra maakte snel plaats voor de routine van een ervaren Wallenbezoeker. Binnen een jaar kende hij elk bordeel van binnen en elke hoerenmadam en pooier, als waren het goede vrienden. 'Eerst dacht ik: als ik ooit een zaak krijg waar een hoer bij betrokken is, zorg ik altijd dat er een collega bij is, want je weet nooit wat zo'n wijf met je doet. Toen kreeg ik de moord op de hoer Magere Josje toegewezen. Daarvoor heb ik meer dan 200 getuigen gehoord en toen pas leerde ik iedereen goed kennen. De hoeren vonden het prachtig om mij alles te vertellen. Na die zaak maakte ik er een gewoonte van om 's ochtends eerst 'een rondje hoer' te maken, dan ging ik ze allemaal af voor een praatje.'

Workaholic

Baantjer zat al enige jaren bij de politie voordat hij serieus begon met schrijven. Zijn eerste boekje Vijf maal acht grijpt in, waarin hij zijn belevenissen bij deze politiehulpdienst op schrift stelde, werd een flop. Van de drieduizend exemplaren belandden er tweeduizend bij De Slegte. Pas toen Het Parool in 1960 een verhalenwedstrijd uitschreef, nam hij op aandringen van zijn moeder achter de typemachine plaats. Hij won de eerste prijs. Baantjer begon met het schrijven van korte verhalen voor de VNU-bladen. In 1964 zag rechercheur De Cock het levenslicht.

'Ik ben een workaholic. Vakantie heb ik nooit gehad. Als ik maar effe vrij was, zat ik weer achter die ouwe rammelkast. We hadden ergens een krotwoning drie hoog achter. Daar zat ik dan in de woonkamer te tikken. Voor een geeltje in de maand huurde ik een typemachine.'

Naast zijn 'romannetjes' en verhalen had Baantjer bijna 23 jaar lang een wekelijkse column in het inmiddels ter ziele gegane dagblad Nieuws van de Dag. Hij 'behandelde' daarin alles wat er in hem opkwam. 'Als ik niet meer wist waar ik over moest schrijven, zei ik tegen mijn vrouw Marretje: 'Roep eens wat!' Een keer zei zij: 'Koffie?' Daar heb ik toen maar zestig regels aan gewijd.'

Behalve al dan niet 'cafeïnerijke' trivialiteiten, kwam ook regelmatig zijn enigszins sombere visie op de maatschappij aan bod. De slecht betaalde agent, de afbrokkeling van het gezag, de moeizame verhouding tussen politie en justitie, het zijn zaken die hem nog dagelijks bezighouden. 'Ik blijf het zeggen: 1966 was een rampjaar voor de politie. Toen werd burgemeester Van Hall weggestuurd en koos men voor het eerst de zijde van de opstandelingen. Toen begon de afbrokkeling van het gezag al. Eén van die provo's zei me later: 'Je hoefde maar tegen een autoriteit te schoppen en hij ging al om'. In Amsterdam mocht alles. Al die kinderen zaten maar op de stoep, ze tekenden eeuwigdurende guirlandes op de straat. Als C&A en de Bijenkorf opengingen, moesten ze eerst alle hippies voor de deuren weghalen. LSD kwam op, er vielen ontzettend veel doden, mensen die dachten dat ze konden vliegen.'

'In die tijd wisten we eigenlijk nog niks van drugs. Onze narcoticabrigade bestond toen uit twee man. Ik werd in die tijd nog wel eens gebeld door de auteur Ab Visser, die ook boeken vertaalde. Hij kwam woorden tegen als horse, shit, coke en brown sugar en dan vroeg hij aan mij wat ze betekenden, maar ik wist het ook niet. Nu wel.'

Nibelungen

Niet alleen het stramien van Baantjers boeken blijft hetzelfde, ook de methode die de schrijver hanteert verandert nooit. 'Het begint altijd met een klop op de deur. Je moet je voorstellen: je zit moederziel alleen op het bureau tijdens je avonddienst. En dan ineens: klopklop. Iemand komt binnen en zegt: er liggen acht lijken in mijn kelder. Daar begint het verhaal.'

'Ik probeer ook wel eens experimenten uit', onthult de auteur vervolgens. 'In De Cock en moord in brons heb ik bijvoorbeeld thema's uit het oude Nibelungenlied verwerkt. Van het boekje zijn er zeker 80.000 verkocht, maar niemand zag het.''

Angst om in herhaling te vervallen heeft de schrijver ook na vijftig boeken nog steeds niet. 'Ik schrijf door tot God mijn geest verduistert. Het werk blijft spannend, want ik weet bij het begin nooit wie de dader is en hoe het eindigt. Ik start altijd heel rustig: ik leg ergens een lijk neer en dan zie ik wel. Op het moment dat ik het motief weet en de moordenaar ken, begin ik als een bezetene te tikken, dan schrijf ik soms tien, twaalf pagina's per dag. Ik ben namelijk altijd bang dat ik doodga voordat ik een boek af heb. En als het eenmaal af is, moet het meteen weg, hup, naar de uitgever.'

De succesvolle RTL4-serie Baantjer heeft de auteur een nieuw, jong publiek gebracht. Bij de start van de serie heeft hij bij de scenarioschrijvers bedongen geen afbreuk te doen aan de legendarische rechercheur. 'Ik heb gevraagd: hou De Cock heel, laat die man niet gaan vloeken, niet schieten en niet met vreemde wijven dollen. Daar hebben ze zich keurig aan gehouden. Ik moest overigens wel even slikken bij de perspresentatie. Ik zag BAANTJER groot op het scherm verschijnen en dacht: attenoje, als die serie flopt, flop ik mee. Maar dat is reuze meegevallen. Voor elke Baantjer-aflevering krijg ik geld. En voor de herhalingen ook nog. Ik hoef er geen klote voor te doen. Als je het goed beschouwt, is dat bezopen.'

De boeken van Appie Baantjer verschijnen bij uitgeverij De Fontein.

Geen opmerkingen: