28 juli 2022

Een partij serieus (column, 2022)


Humor




(Door Peter de Zwaan)

In een week tijd: Rinus Ferdinandusse en Felix Thijssen. Leden van de oude garde die bekend werden toen alle misdaadschrijvers nog met gemak in een café konden om wat te drinken, een beetje ruzie te maken (soms ging iemand te water) en vast te stellen dat het met de Nederlandse misdaadliteratuur nooit wat zou worden. Het leek even goed te komen toen in 1986 de Gouden Strop werd ingesteld, maar na vijftien jaar bleek dat een misverstand.

Gelachen werd er ook veel op die jaarlijkse bijeenkomsten, maar er was maar een klein groepje dat vond dat humor in boeken ook kon. Ferdinandusse en Thijssen hoorden daarbij.

Ik heb niet alle boeken van alle schrijvers gelezen dus ik hou een slag om de arm, maar hoe diep ik ook ga: tot meer dan vijf kom ik niet. Henk Oolbekkink hoort bij die vijf en vrijwel niemand weet nog dat hij er was.

Drie van de vijf dood, nog twee te gaan en dan is het gedaan met de humor in de misdaadboeken. Dan zijn er alleen nog schrijvers die zeggen dat ze zich bezig houden met misdaad en dat misdaad niet, eh, om te lachen is.

Tientallen keren heb ik dat gehoord, honderden. Vooral van vrouwen, want die zijn me toch een partij serieus als het om moord en doodslag gaat, geen glimlach kan er af. Behalve dan bij Janet Evanovich, maar ik heb het nu over Nederlanders en doe de Belgen er maar bij.

In de tijd dat ik lezingen gaf, kwam het onderwerp met regelmaat ter sprake. Of nee, niet liegen nou: bracht ik het met regelmaat ter sprake. Want het gaat me aan het hart, dat gemis aan humor.

Een seriemoordenaar, schiet die echt nooit in de lach? Heeft die echt geen enkel gevoel voor humor? Maakt hij nooit een opmerking waar de man op de barkruk naast hem bier door over de toog sproeit? Een oplichter: altijd maar serieus? Als ik oplichter was en het lukte, dan zou ik elke dag beginnen met een kwartiertje schateren: wat had ik ze gisteren weer te pakken en wie zal ik vandaag te grazen nemen.

Ik heb waardering voor schrijvers die vinden dat het hun taak is om te laten zien dat niet alles in de wereld van de misdaad kommer en kwel is en dat het geen kwaad kan situaties te bedenken en dus te beschrijven waarin ernst net dat absurde randje heeft waardoor een lezer in een grinnik schiet. Hij, lezer, is die bloedserieuze halsafsnijder niet, hij is iemand die, badend door het bloed, een lach laat horen als de overijverige inspecteur uitglijdt en op zijn kont valt.

Ferdinandusse en Thijssen konden scènes met een grappig randje bedenken en zo opschrijven dat je als het ware met ze meelachte, want reken maar dat ze zelf zaten te grinniken toen ze het optikten. Thijssen was wat verfijnder, Ferdinandusse een beetje meer gericht op het komische.

Fijn lezen was dat, vond ik en het heeft me altijd verbaasd waarom er zo weinig jury’s zijn die het een moer kan schelen of een boek is geschreven met een pen (‘fijn pennetje’ zou ik zeggen als ik van clichés hield) of met de achterkant van een boomtak.

'Als het maar spannend is', bijna elk jaar is er wel een jurylid of drie die dat zegt. En humor en spanning verdragen elkaar niet, humor slaat spanning dood. Dat heb ik horen beweren door juryleden, door bibliothecarissen en door collega-schrijvers, maar dat waren dan wel schrijvers die je moet lezen als je naar bed gaat: slaap je sneller.

Geen opmerkingen: