VERKOCHT
(Door Peter de Zwaan)
Wat doet het ertoe voor een lezer hoeveel boeken een schrijver heeft verkocht? Hooguit dat hij het nieuwe boek van die schrijver met argwaan moet bekijken, want de macht van het getal leidt te vaak tot ongeïnspireerd werk. Ook bij goede schrijvers. Op een bepaald punt geven ze de moed van zorgvuldig schrijven op. Waarom zou je diep gaan als dat, financieel gezien, helemaal niet nodig is? Voor je het weet, ben je bezig met een serie die je niet schrijft, maar punnikt.
Het grote voordeel van een serie is dat je niet steeds opnieuw namen hoeft te bedenken, en achtergronden, en gewoontes.
Het grote nadeel is dat als na het vierde boek een naam je niet bevalt, of een achtergrond, of een gewoonte, je er maar moeilijk vanaf kunt.
Je kunt je hoofdpersoon laten trouwen en daarna laten scheiden, je kunt ’m kinderen geven en een kind laten overlijden, maar de hoofdpersoon blijft de figuur die je in boek één hebt bedacht en het aantal varianten zonder Deus ex machina-gedoe is eindig.
Ik schrijf elk jaar twee delen van een serie (ben bezig met deel 59, dank u) en ik weet hoe genoeg je soms kunt krijgen van namen en situaties die je moet hergebruiken.
Als dat een reden is om er dan met de pet naar te gooien, ga je gang, maar het is spannender om iets te bedenken wat nieuw is. Dat is vaak wel erg tijdrovend en dat brengt me bijna automatisch bij het geld. Je moet produceren om aan een serie te verdienen en lang nadenken, proberen, weggooien en opnieuw proberen, houdt erg op. Dan maar met de losse pols en hopen dat het jaren duurt voor je lezers doorkrijgen dat je eigenlijk geen zin meer hebt.
Janet Evanovitch gooide al snel de handdoek in de ring. Ze maakte van hoofdpersoon premiejager Stephanie Plum een onverbeterlijke sukkel die in elk boek in dezelfde val loopt. Bij Lee Child duurde het langer voor de ongeïnteresseerdheid toesloeg, maar zijn laatste boeken kan ik niet meer lezen; te veel onzin, te veel beschrijvingen die me doen vermoeden dat hij een researcher in dienst heeft wiens aantekeningen hij overschrijft, te veel nadruk op de gekte van Reacher die zich uit elke benarde positie redt, eenvoudig door een potje te denken.
Robert B. Parker is de enige die ik ken die zich wist te herpakken. Zijn Spenser zakte weg, maar Parker kwam terug en kijk eens hoe goed hij daarna werd, niet alleen met Spenser, ook met Jesse Stone en zijn cowboyboeken.
Hij redde het, veel andere schrijvers (Dick Francis is een kras voorbeeld) bij lange na niet. Door de macht van het getal naar ik dus vrees en de onwil tijd uit te trekken voor iets wezenlijk nieuws.
Hun verkoopcijfers zijn/waren indrukwekkend. Leve de derde woning en de vierde vrouw, maar als schrijver word je er niet groter door.
Daarom zeggen die verkoopcijfers me niet veel, al word je er in dit land wel belangrijker door.
Een tijdje geleden maakte iemand het lijstje ‘wie verkocht hoeveel’.
Ik kwam er met 200.000 verkochte misdaadboeken niet overdonderend af. Maar als ik de verkochte kinderboeken er nu eens bij optel? Dan zit ik al gauw op 700.000, vooral dankzij de Bob Evers-serie. Maakt dat me belangrijker? Als schrijver?
Als u ‘ja’ zegt dan is er iets met u mis, naar ik vrees.
Deze column is ook te lezen op www.peterdezwaan.nl
Peter de Zwaan (1944, Meppel) heeft tientallen boeken op zijn naam staan, naast misdaadromans ook vele jeugdboeken. Voor acht van zijn thrillers werd hij genomineerd voor de Gouden Strop, de prijs voor het beste Nederlandstalige spannende boek. Met Het Alibibureau won hij in 2000 die prijs. In 2013 verscheen zijn jongste thriller De Loverman bij zijn eigen uitgeverij Zwarte Zwaan. Een jaar later publiceerde uitgeverij Conserve In mijn hoofd, een roman over alzheimer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten