ONDER ELKAAR
door Peter de Zwaan
Je kunt je omdraaien, je kunt je handen tegen je oren
drukken, je kunt de beller vervloeken, maar uiteindelijk neem je toch op.
‘Ja,’ zei Sibbe Kettens.
‘Ik moet je spreken,’ zei Orlof Estiarte.
‘Nu?’
‘Zou ik anders bellen om kwart over twee?’
Kettens keek opzij. Het was bijna twaalf minuten over half
drie in de nacht. In de middag zou Estiarte twaalf over half drie hebben gezegd,
misschien kwart voor. ‘Ik heb een probleempje.’
‘Als het naast je ligt en het is de verkeerde dan heb je
vier minuten. Ik ben onderweg.’
Vier minuten, dacht Kettens, en dat is precies wat hij
bedoelt, als het in zijn belang is, mist hij geen seconde.
Hij zag geen kans Esther Broch in vier minuten in de benen
te krijgen, in de kleren en buiten de deur en bovendien verwachtte hij niet dat
Estiarte overstuur zou zijn van haar aanwezigheid. Voor alle zekerheid zei hij:
‘Blijf in bed. Ik heb geen tijd om het uit te leggen, slaap alsjeblieft door.’
Ze mompelde iets en draaide zich op haar rug, ogen dicht,
maar net te veel been onder het dekbed vandaan om te doen geloven dat ze sliep.
‘Ik meen het. Ga alsjeblieft niet naar beneden.’ Hij kende
haar nog niet lang genoeg om te weten hoe ze in elkaar zat, maar hij vreesde
het ergste. ‘Alsjeblieft.’
Ze keek hem na toen hij de slaapkamer uitliep. Hij is
zenuwachtig, dacht ze, en een beetje bang. Dat heb je met nieuw bloed, het is
onrustig.’ Ze glimlachte en rekte zich uit. Nieuw bloed kon haar niet onrustig
genoeg zijn.
De eerste zin die in Kettens opkwam, was niet de meest
gelukkige. ‘Waar staat uw auto?’
Estiarte veegde de vraag weg. ‘Ze lag op de vloer. Iets met
haar hoofd, want daar lag bloed. Dat verrekte jong kan me gezien hebben.’
Kettens rilde. Dit was een situatie waar tijdens zijn
opleiding tot advocaat aandacht aan was besteed: wat doe je als een collega je
hulp vraagt in een situatie waarin je liever geen hulp verleent. Hij negeerde
wat hij had geleerd. Estiarte was zijn mentor, de deken van het arrondissement,
de man tegen wie hij nooit je en jij had durven zeggen. Estelle was, nou ja,
Estelle. De ex van collega Max Steenbakker, de moeder van Isidoor, de enige
vrouwelijke kinderrechter in het arrondissement en verzamelaarster van ‘mannen
met een geheimhoudingsplicht’. Aan het begin van de eerste nacht, de wijn was
net ingeschonken, had ze Kettens 50 euro betaald om haar belangen te behartigen.
Haar eerste belang was 200 euro voor de taxi terug naar huis.
‘Wat wilt u dat ik doe?’
‘Naar deze foto kijken,’ zei Estiarte. ‘Ik zag ’m toen ik
naast haar knielde om te zien om, nou ja, bloed zegt niet alles, misschien
leefde ze nog.’
Kettens knikte en concentreerde zich op de foto.
‘Ze ziet er goed uit voor een 55-tiger,’ zei Estiarte. ‘Als
je snel kijkt, denk je dat ze begin veertig is. Jij mag ook niet mopperen over
wat je hebt. En zo fier.’
‘Wie heeft die ...’
‘Ik zou het verdomd niet weten, kerel, misschien dat
rotjong, hij is er oud genoeg voor. Wat is hij, vijftien, zestien? Dankzij
internet weten ze alles vanaf dat ze elf zijn.’
‘Onder haar lichaam?’ Kettens kon het niet geloven.
‘Onder een arm. Je denkt toch niet dat ik haar heb
omgedraaid? Twee vingers tegen haar keel en wegwezen. Hoe groot is de kans dat
Estelle deze foto op de vloer van haar badkamer heeft gelegd en er daarna dood
op is neergevallen?’
‘Wil iemand mij ...’
‘En mij.’ Estiarte had aan halve zinnen genoeg en analytisch
was hij altijd geweest. ‘Wat denk je ervan om elkaar een handje te helpen? Ik
dacht: ik begin door de foto mee te nemen. Ben ik mee in overtreding.’
‘Ik heb een alibi.’
Estiarte knikte. ‘Ik hoor het stommelen. Vier minuten is
niet veel en soms willen ze maar niet opschieten. Of is je ex thuis?’
Jasmina was twee jaar weg, maar kwam logeren als het mis was
met haar vriend.
‘Niet Jasmina. Ik weet niet of ...’
‘Ik ook niet. Midden in de nacht en dan veel weten. Ik
improviseer maar wat en ik combineer. Mijn auto staat naast een rode Alpha
Romeo. Heeft Esther Broch niet een rode Romeo van Willem gekregen voor haar
verjaardag? Ik sprak Willem vanmiddag in de rechtbank. Hij was erg trots op
zijn afspraak met die nieuwe van Jongeneel. Hoe heet ze. Ik kan je alles
vertellen over haar kont en dat ze het niet redt met een beha cup c, maar haar
naam ...’
‘Isabelle.’
‘... wil me nooit te binnen schieten.’ Altijd je zin afmaken,
was een van de lessen van Estiarte, doe het in het dagelijks leven dan wordt
het een gewoonte en vergeet je het niet als je aan het werk bent. ‘Isabelle. Je
weet dat ze zo heet omdat ze zo wil heten?’
‘Zus is geen naam waar je ver mee komt.’ Kettens wees met
een vinger naar boven. ‘Als ik niet waarschuw, komt ze beneden, wilt u dat?’
‘Ze is jouw alibi. Als ze ook het mijne wil zijn, roep je
maar. Als jullie het er over eens zijn dat ik je belde en vertelde dat het
kwart over twee was en dat ik nog vier minuten nodig had dan kunnen we aan de
wijn. Of de whisky. Of onder de douche. Esther en ik hebben al een hele tijd
niet meer ...’
Gedronken, gegeten, gelachen, gedoucht; op een woord dat je
niet uitsprak, kon je niet worden afgerekend. Waarschijnlijk was het: gevreeën.
‘Ze gaat straks vragen wie ik op bezoek heb.’
‘Als we met ons drieën zijn, heb ik toch liever dat je jij
zegt, kerel. Denk je er, terwijl je naar boven loopt, aan dat er in het huis
van Estelle misschien meer foto’s zijn en dat overal vingerafdrukken zitten?
Van mij, van jou, van Guus van Olphen. Weet je dat Ferdi Krings bij haar komt? Hij
doet niet aan huisbezoeken, maar in haar huis doktert hij wat af. Praat jij met
Esther, dan neem ik een slokje. Ik kan altijd zeggen dat ik in paniek het huis
ben uitgerend, maar ze gaan vragen hoe lang de paniek duurde en dan moet ik ...
Heb je niet voor niets verdomd goede whisky in huis.’
De ogen van Esther fonkelden. ‘Dood? Met bloed en zo? Is ze ...’
‘Ik weet niet hoe, maar ik heb iemand beneden die haar heeft
gezien.’
‘Och got, komt Orlof hulp vragen? Heeft hij soms ...’ Ze
sprak ook al in halve zinnen, misschien hoorde het bij het vak.
‘Kijk niet zo. Dacht je dat ik zijn stem niet had herkend. Hallo,
we komen al jaren ...’
Kettens knikte. ‘Over de vloer,’ bedoelde ze. Esther kwam
bij Orlof, die bij Estelle kwam, die Sibbe ontving of naar Frederik ging omdat Hermione
... Iedereen wist van iedereen en dat had iets geruststellends. Je mocht je
verspreken als je te veel gedronken had, je mocht vette knipogen geven, je
mocht ruilen.
‘Juristen onder elkaar,’ had Esther gezegd tijdens het
maandelijkse etentje met Isabelle, Hermione en Estelle. ‘Zoiets als wij hier,
meisjes onder elkaar, maar dan, hoe zal ik het zeggen, met meer zweet.’ Waarop Hermione
had aangevuld: ‘Dat is het mooie van een provinciestad. We kennen elkaar van
hier, maar we werken elders.’
Esther maakte haar entree en Estiarte zag meteen dat onder
het jasje een negligé zat en onder het negligé bijzonder weinig. Hij omhelsde
Esther lang genoeg om te weten hoe weinig en hij bewoog pas toen hij haar hand
niet langer in zijn broekzak voelde. Hij deed een stap achteruit na een tikje
tegen zijn rug. ‘Wat was dat?’
‘Dat was de telefoon van Sibbe. Die lag nog naast het bed.’
Ze reikte Kettens de iPhone aan, terwijl ze zei: ‘Ik heb ’m uitgezet. Hou dat
zo, vanaf nu moeten we niet bellen of gebeld worden.’ Ze gaf Estiarte een knipoog,
nam een slokje uit diens glas en zei: ‘Dat geldt ook voor jou, Orlof, afblijven
van dat ding.’ Ze wachtte op het knikje. ‘Goed, schat, zeg dan nu maar dat je
het niet hebt gedaan.’
‘Ik heb het niet gedaan, Esther, want ik ben daar niet
geweest.’ Estiarte pauzeerde een seconde, die door de manier waarop hij keek
langer leek. ‘Ik was hier om goed twee uur, hoe vind je dat?’
‘Kwamen we samen of was ik er al?’
‘Estiarte denkt dat de jongen thuis was,’ zei Kettens snel.
Esther stond roerloos. ‘Die is op vrijdag bij Max. Altijd. Dat
weten jullie toch? Dat weet iedereen. Vrijdag is Estelles vrij dag. Net als
zaterdag en zondag en meestal woensdag. Omdat ze ruimte nodig heeft.’ Ze pakte
het glas uit de hand van Estiarte en dronk het leeg. ‘Vertel wat je weet,
Orlof. Alles.’
Estiarte vertelde en Esther zei: ‘Voor alle zekerheid: jij
hebt het niet gedaan?’
‘Zie je me daar voor aan?’
‘Ik weet met wie je omgaat voor je werk en wat dat tuig
heeft gedaan. Misschien ben je gaan denken dat je het ook kunt.’ Ze keek van
Estiarte naar Kettens en tuitte haar lippen. ‘Geheimhoudingsplicht, me dinges. Ik
weet waar jullie jongens onderling over opscheppen. Als ik vertel wat ik over
jullie heb gehoord dan zouden jullie allebei ...’ Ze mikte een kus naar
Estiarte. ‘De deken is degene die advocaten een waarschuwing geeft, toch? Jij
zou een dag kwijt zijn als je jezelf moest waarschuwen, Orlof.’ Op dezelfde
toon en zonder pauze: ‘Ik verstrek geen alibi als dat rotjong thuis was.
Misschien heeft-ie je gezien en vertel nou eens eerlijk: wat weten jullie van Estelles
foto’s?’
‘Niks,’ zei Kettens.
‘Ik heb die met Sibbe meegenomen,’ zei Estiarte, ‘maar ik heb
gehoord dat er meer zijn.’
‘Tientallen. Estelle vertelde graag wat ze in haar bed deed.’
Esther trok een gezicht. ‘Wat jullie deden als ze aandrong.’
‘Ze zei dat ze wel eens wat anders wilde,’ zei Kettens stijf.
‘Zo zei ze het: wel eens wat anders.’
‘Jij bent dertig jaar jonger. Estelle is oud genoeg om trots
te zijn op wat ze kan. Ze zat te glunderen toen ze foto’s liet zien.’
‘Aan jou?’
‘Aan de meisjes. Omdat ze wist dat Hermione ook wel zoiets wilde.
Met Frederik desnoods, maar liever met een ander. Isabelle deed of ze het niks
vond, maar ik hoorde haar hijgen.’
‘En jij?’
Die vraag negeerde ze. ‘Isabelle is een keer met iemand in
de kamer van Estelle geweest. Met iemand van wie ze de naam niet wilde noemen,
omdat we niet alles hoefden te weten.’ Ze keek naar Kettens. ‘Was jij het?’
Naar Estiarte. ‘Jij niet, jij bent niet lenig genoeg meer.’ Ze grinnikte toen
ze geen antwoord kreeg. ‘Als we met ons drieën naar Estelle gaan, kunnen we
later altijd zeggen dat we een feestje wilden. Het zal de eerste keer niet zijn.
Als dat rotjong er is, dan pakken we hem aan.’
‘Hoe?’ vroeg Kettens.
‘Boos kijken.’ Nu lachte Esther. ‘Heel boos kijken en vragen
of hij weet waar zijn moeder is. Als er geen politieauto voor de deur staat en Isidoor
is thuis, dan heeft hij niemand gewaarschuwd en waarom zou dat zijn?’ Ze gaf
Estiarte een duwtje. ‘We gaan met jouw Audi, Orlof, dan hebben we de ruimte. Bovendien
hebben Sibbe en ik meer gedronken dan jij en Sibbe kan slecht tegen drank.’ Ze
legde een vinger tegen de lippen van Kettens. ‘Zeg maar niks, schat. Jouw Audi
is even groot en even mooi, maar het ging een beetje snel met de drank
vanavond. Orlof rijdt.’
Voor het huis van Estelle stond geen politie. In het huis brandde
licht, maar niemand deed open.
‘Wat nu?’ vroeg Kettens.
‘Sleutel,’ zei Esther. ‘Kom op, jongens, niet lang geleden
heette ons groepje sleutelclub en dat zeggen ze op school nog steeds als ze aan
het fantaseren zijn. Pak je sleutel en doe de deur open, ik krijg het koud.’ Ze
had in de auto een spijkerbroek aangetrokken en haar negligé verwisseld voor
een shirt. Estiarte had het bekeken via het spiegeltje, Kettens gedraaid op de
voorbank met een gezicht of hij haar voor het eerst zag.
‘Sorry,’ zei Kettens. ‘Heb ik niet, sorry.’ Hij telde nog
niet voor honderd procent mee en hij wist het.
‘Orlof,’ zei Esther. Het klonk als een bevel en Kettens
hield zijn adem in. Dit was niet de toon waarop iemand Estiarte aansprak. Dacht
hij.
‘Jaja,’ zei Estiarte. Hij opende de deur, ging voor en liep
rechtstreeks naar boven terwijl hij ‘Estelle’ riep, omdat je maar nooit wist of
dat rotjong er niet toch was.
‘Daar,’ fluisterde hij voor de deur van de slaapkamer. ‘Ze
ligt in de badkamer, maar de tussendeur ...’
Esther duwde hem opzij. ‘Jullie zoeken naar dat jong, ik
kijk even.’
Kettens zag dat ze blosjes had en haar ogen deden iets wat
hij niet eerder had gezien.
‘Liever dan ik,’ zei hij en hij meende het.
Bloed, had Orlof gezegd, maar Esther vond het niet de
moeite. Het stonk wel. De huid van Estelle was koud en het oog dat zichtbaar
was, zag er leeg uit. Ze keek nog een keer, luisterde enkele seconden naar de
geluiden van Orlof en Sibbe en ging op zoek naar foto’s.
Ze vond het kluisje in de inloopkast achter de avondjurken
en ze vond de code in Estelles agenda, achterin waar ook de codes van haar
pinpas en creditcard stonden. Haar vingers trilden pas toen het deurtje van de
kluis openging met een geluid dat buiten de kast te horen moest zijn.
Iedereen maakt een keer een fout, dacht ze, toen ze de
stapel foto’s beethad en zich afvroeg waarom ze geen broek had gekozen met grote
zakken, waarom ze geen tasje bij zich had, groot genoeg voor, hoeveel zouden
het er zijn, minstens honderd. Toen ze hoorde roepen, legde ze de foto’s onder het
matras en ging ze op het bed zitten.
‘Niemand,’ zei Sibbe. ‘Geen teken van leven.’
‘Er was wel iemand,’ zei Estiarte. ‘Ik heb het gehoord.’
‘Was je niet te veel geschrokken, schat? Een beetje? Erover
praten is eenvoudiger dan het meemaken, zeggen ze.’ Esther keek naar Kettens:
‘Hallo, leef je nog?’
Kettens reageerde pas toen hij was uitgestaard op een foto
op de rand voor de grote spiegel. ‘Dat is toch Isidoor? Waarom noemt iedereen
hem rotjong of hij net twaalf is? Hoe komt die foto daar?’
‘Heb ik neergelegd,’ zei Esther. ‘Lag in het nachtkastje.
Hij blijft een rotjong tot hij is uitgepuberd, zei Estelle een keer. Hij is
zestien of zo, maar hij zit er nog middenin. En elke week naar zijn moeder, Estelle
is het goed zat.’ Ze drukte een hand tegen haar mond. ‘Hoor mij nou. Zegt ze?
Zei ze, zal ik bedoelen.’ Ze keek naar Estiarte en Kettens. ‘Moet je ons nou
zien, staan we twee meter van een dode ...,’ ze aarzelde, ‘vriendin? Hoe zullen
we het noemen? Minnares? Bedriegster?’
‘We moeten de politie bellen,’ zei Kettens. ‘We zijn naar
binnen gegaan omdat we een sleutel hadden, we hebben het huis doorzocht, we
hebben haar gevonden, wij zijn doodsbang, oké?’
‘Foto’s,’ zei Esther. ‘Ik wil de foto’s. Eerst zoeken. Ik
doe de inloopkast nog een keer, jullie gaan naar de logeerkamer en naar de slaapkamer
van het rotjong, misschien heeft hij ze verstopt, kijk onder het matras.’
Ze wachtte tot ze de kamer uit waren en pakte de foto’s.
Estelle met Orlof, met Max, met Sibbe, met haar godverdomme, Estelle had nog zo
beloofd dat ze geen foto’s zou maken, met Hermione en wie stond daar in de
hoek, Isidoor, jezusmariakristus, van Jasmina met Frederik Malestien, nooit
geweten dat die hier ook kwam, dit plaatje moest ze goed bewaren. Ze bekeek ze snel,
haalde een plastic zakje uit haar broekzak en stopte de foto’s er in. Twee
hield ze apart en toen ze er zeker van was dat Orlof en Sibbe haar niet konden
horen, schoof ze ze onder het lichaam van Estelle, terwijl ze dacht: goed dat je
dood bent, kelerewijf, ik had niet verwacht dat je me zo zou belazeren.
Ze liep op haar tenen de trap af, legde het zakje voor de
achterbank van Orlofs auto en ging terug om het kluisje schoon te vegen.
‘Niks,’ zei ze tegen Sibbe. ‘Ik denk niet dat we veel langer
kunnen wachten.’
‘Nee,’ zei Kettens. Hij keek benauwd.
‘Doen de foto’s er eigenlijk toe?’ vroeg Estiarte.
‘De foto van Sibbe die je onder Estelle vond wel,’ zei
Esther. ‘Ik vind het geen prettig idee dat er meer zijn.’
Estiarte keek op zijn horloge. ‘Moeten we haar niet optillen
om te kijken of er meer liggen? Hoe lang zijn we hier al?’
‘Te lang,’ zei Kettens. Hij deed een stap in de richting van
de badkamer en bleef staan. ‘Eén foto?’
‘Ik heb er niet meer gezien,’ zei Estiarte, ‘maar als je
wilt kijken, ga je gang.’
Kettens verroerde zich niet.
‘Het gaat op deze manier lang duren, schatten van me,’ zei
Esther. ‘Hoe langer we wachten hoe meer we hebben uit te leggen.’ Ze pakte haar
telefoon.
‘Ik voel me misselijk,’ zei Esther. ‘Ik wil naar huis. Arme Estelle.
Dood.’ Ze drukte een onderarm tegen haar buik terwijl ze vooroverboog. ‘Ik ben
ziek.’
Inspecteur Gustaaf Verhulst probeerde medeleven uit te
stralen. ‘Ik begrijp het, mevrouw Broch, maar er is een dode. Misschien is ze
gevallen, misschien is ze geduwd of geslagen, onderzoek moet het uitwijzen,
maar hoe meer ik weet ... Dus u kwam samen met meneer Estiarte en meneer
Kettens. Midden in de nacht. Waarom was dat ook weer?’
‘Omdat we dat hadden afgesproken. Ik had afgesproken. Met
Estelle.’ Ze keek zo beschaamd als ze kon opbrengen. ‘Soms doen we dat. Bij
elkaar op bezoek.’
‘Midden in de nacht?’
‘Inderdaad.’ Rechtop nu, rug strak, ogen fel. ‘Is er een
avondklok waar ik niets van weet?’
‘Nee, mevrouw Broch. Was u de hele nacht met de heren
Estiarte en Kettens? Voor u naar dit adres ging, bedoel ik?’
Esther aarzelde. ‘Kan ik niet met zekerheid zeggen. Ik heb
ook geslapen, ik bedoel, we begonnen nogal vroeg.’ Timide nu, verlegen blik, ze
had erop geoefend, maar ze had het gevoel dat de overtuiging ontbrak. ‘Praten,
drank ...’ Het handgebaar dat volgde, zei meer dan woorden en ze zag dat
Verhulst haar begreep.
Hij schraapte zijn keel en zijn stem klonk een beetje schor
toen hij zei: ‘Meneer Kettens kan enige tijd zijn weggeweest? Of meneer
Estiarte?’
‘Orlof? Weg? Als die eenmaal ligt.’ Ze keek of ze te ver was
gegaan. ‘Sorry. Het kan, van Orlof, maar ik geloof er niets van.’
‘Hoe laat kwam u bij meneer Kettens?’
‘Doet dat er iets toe?’
Inspecteur Verhulst wikte zijn woorden. ‘Ik probeer een
beeld te krijgen, mevrouw Broch.’
Ze knikte. ‘In de avond. Voor elf uur, geloof ik. Iets na
tienen.’
‘En meneer Estiarte?’
‘Ik heb er niet op gelet, Sibbe en ik ... we hadden het
druk, zal ik maar zeggen. Orlof had een sleutel voor het geval hij laat zou
zijn en hij is altijd laat.’
‘U hebt niemand na een uur of één het huis uit horen gaan of
binnen horen komen?’
Ze drukte haar vingertoppen tegen haar slapen. ‘Ik geloof
dat ik iets heb gehoord. Rond half drie. Vlak erna kwamen de jongens met een voorstel.’
‘Naar mevrouw Steenbakker gaan?’
‘Ik was in mijn eentje tegenover twee mannen en ze hadden nog
energie. Ik had niet veel puf meer en Estelle, nou ja, Estelle op vrijdag ...’
Ze maakte een beweging en Verhulst deed haar onbewust na.
Hij was een man van de wereld, hij begreep hoe het zat met Estelle op vrijdag.
‘U had gedronken?’
‘Meer dan Orlof en ook meer dan Sibbe, maar die kan niet
goed tegen drank en daarom gingen we met de auto van Orlof. Estelle deed niet
open, maar ...’
‘U had een sleutel?’
‘Sibbe. Of misschien Orlof. Ik weet het niet precies. Ik had
het koud.’ Ze wees naar zichzelf en zag kans te blozen. ‘Dit is geen shirt voor
buiten staan, dat hebt u allang gezien. En nu wil ik naar huis.’
‘We zullen u zo brengen, mevrouw Broch. Wat weet u van
foto’s?’
Grote ogen. ‘Wat voor foto’s?’
‘We vonden iets onder het lichaam van mevrouw Steenbakker.’
Grotere ogen. ‘Een foto?’
‘Van mevrouw Steenbakker en iemand die u kent.’
‘Wie?’
‘Dat hoort u te zijner tijd, mevrouw Broch.’
‘Dat zal wel, ja.’ Fel nu. ‘Dan houdt u tot die tijd maar op
met in mijn shirt kijken. Ik wil naar mijn bed.’
Toen ze naar buiten werd geleid zag ze dat Orlof op haar had
gewacht.
‘Ik breng mevrouw Broch naar huis,’ zei Estiarte en zijn
stem liet geen ruimte voor discussie. ‘Wanneer komt meneer Kettens?’
‘Die houden we nog even vast voor een gesprek,’ zei
inspecteur Verhulst en zijn stem was geen streep minder strak. ‘Als u afspraken
buiten de gemeente heeft, wilt u die dan afzeggen?’
‘Waarom laat je Verhulst bij je thuis komen, Orlof,’ vroeg
Esther. ‘Denk je dat ze op kantoor niet weten wat er is gebeurd?’
‘Iedereen weet alles, maar ik wil niemand spreken. Als ik
daar ben, komen ze zeuren over telefoontjes, over afspraken en over hoe erg het
allemaal is.’ Hij wees naar een stoel. ‘De telefoon van Sibbe zit nog in mijn
broekzak. Waarom deed je er zo lang over?’
‘Vond je het niet fijn, schat van me? Maar om eerlijk te
zijn stond ik mijn vingerafdrukken weg te vegen. Blijf er nou af, die
inspecteur vraagt er vanzelf wel een keer naar.’
Estiarte gaapte en keek naar twee waaiers afbeeldingen op de
salontafel. ‘Drie uur geslapen, hooguit vier. Als Estelle geen foto’s aan
jullie had laten zien ...’
‘Als ik er niet een achterover had gedrukt had je me niet eens
geloofd.’
‘Omdat het niets voor haar was. Voor haar leek.’
‘Vriendelijke Estelle,’ zei Esther met veel sarcasme. ‘Lieve
Estelle. Zo leuk met mannen, zo charmant als de meisjes bij elkaar waren. Ze
had beloofd dat ze die daar beslist niet zou maken.’ Ze wees naar een foto van
haar met Estelle. ‘Kijk maar, het kan nou nog. Ik wist waar de camera stond,
maar ze verzekerde me dat die was uitgeschakeld en je weet hoe overtuigend ze
kon zijn. Je ziet waarom dit niet langer kon doorgaan.’
‘Was het toeval dat je een foto meenam waar Sibbe opstond?
Ik vraag me af ...’
‘Doe maar niet, schat. Ik heb het me zelf ook afgevraagd en
ik weet het niet. Het kwam goed uit, Sibbe was de jongste van de club. De
nieuwste en onze grote aanwinst. Jammer dat hij zoveel kletst. Opscheppen. Dat
zei je toch, opscheppen?’
‘Waar ik verdomme bij stond. Drinken en vertellen wat hij
klaarspeelde en met wie. Estelle was gevaarlijk door haar foto’s, Sibbe door
zijn gesnoef. Een lesje kan voor hem geen kwaad.’
‘Win win?’
Estiarte knikte en pakte een foto. ‘Dat rotjong staat erop,
denk je dat hij alleen maar ...’
‘Toekeek? Geen idee. Ik heb foto’s van mij met Max. Van toen
we getrouwd waren en dan maakt het niet uit, maar Estelle deed maar wat. Niets
was te gek. Moet je zien hoe Frederik er uitziet.’
‘En wat Sibbe hier doet.’
Esther keek beschaamd, een beetje. ‘De arme jongen. Zo
talentvol, zo gretig, zo in de problemen. Ik hoop dat de politie denkt dat Estelle
is uitgegleden.’
‘Is ze ook,’ zei Estiarte. ‘Eén duwtje en ze gleed. De vloer
was nat.’
‘Ja hoor, schat van me, ze gleed. Waarom niet. Natuurlijk
kreeg je niet een van je woedeaanvallen nadat ze je had uitgelachen toen je niet
meer kon en in badkamers glij je nu eenmaal makkelijk. Je blijft mijn held. Je
zou het regelen en je hebt het geregeld. Ik hoop dat de inspecteur ook denkt
dat ze uitgleed.’
‘Hoe verklaart Sibbe de foto die jij onder Estelle hebt
gelegd?’
‘Foto’s, schat, meervoud, dat heb ik toch verteld? Er was
geen reden om krenterig te doen. Gun de inspecteur ook wat. Jasmina stond er
ook op. Sibbe is met haar getrouwd geweest en wie legt nou een foto van
zichzelf en zijn ex onder iemand die hij net heeft vermoord? De foto pleit hem
eerder vrij dan dat-ie belastend werkt. Als ik zijn advocaat was, wist ik wel
hoe ik het moest aanpakken en jij ook. Sibbe was de enige die in aanmerking
kwam. Hij verdiende een lesje, hij stond op de foto die we hadden en hij had
dezelfde telefoon als jij.’
Esther schoot in de lach. ‘Weet je dat ik vanmorgen Max
sprak? Hij is in de rouw, maar niet erg. Je moest eens weten wat hij aan
alimentatie betaalde.’ Ze wachtte een seconde voor het effect. ‘Sorry, je weet
het. Jij was zijn adviseur.’
‘We moeten de foto’s vernietigen. Verhulst komt over een
paar minuten.’
Esther pakte ze en schudde ze of het kaarten waren.
‘Bezwaart het je niet?’ vroeg ze plotseling. ‘Van Estelle?’
‘Ja,’ zei Estiarte, ‘maar minder dan wanneer ze foto’s met
mij erop naar de krant had gestuurd en daar dreigde ze mee. Max betaalde niet
genoeg en dat was mijn schuld.’
‘Advocaten hebben het altijd gedaan,’ zei Esther. ‘Ik snap
niet dat ze het vroeger in boeken over de butler hadden. Pak de advocaat en je
zit goed. Ik hoop dat Estelle echt alle bestanden heeft gewist en dat ze niet
nog ergens wat plaatjes had. Berg deze nou op, dan loop ik naar de deur. Het
zal Verhulst zijn.’
Je kunt je wegkijken, je kunt je handen tegen je oren
drukken, je kunt de boodschapper vervloeken, maar uiteindelijk weet je dat je
er bent geweest.
Dat dacht Orlof Estiarte toen hij naar de foto keek die
Verhulst op de salontafel had gelegd. ‘Deze vonden we onder het lichaam van
mevrouw Steenbakker, meneer Estiarte. Is dat niet de zoon van mevrouw
Steenbakker, daar links? Hij is bijna zestien, u weet wat dat betekent?’
Estiarte keek naar Esther die haar ogen had neergeslagen.
‘De andere foto was van meneer Kettens, samen met zijn
ex-vrouw en mevrouw Broch. Geen plaat die je afgedrukt wilt zien, maar in de
kringen waarin meneer Kettens verkeert ...’ Verhulst maakte een wegwerpgebaar.
‘Mag ik uw iPhone zien?’
Estiarte keek of hij de vraag niet kon plaatsen. ‘iPhone?’
‘Uw telefoon. Ik zou ’m graag even zien.’
‘Boven,’ zei Estiarte. ‘Nee, hier. Over de stoel. Hij staat
uit. Ik wilde niet worden gebeld.’
‘Dat idee had ik al. We hebben het meerdere malen geprobeerd.
Ik zou ’m graag bekijken.’
Estiarte keek naar Esther terwijl hij langzaam opstond en
naar de stoel liep waar hij zijn broek over had gehangen. ‘Ik weet niet,’ zei hij
aarzelend terwijl hij de telefoon aan Verhulst gaf. ‘Ik weet niet of ...’
‘Het de uwe wel is? Ik weet vrijwel zeker van wel. Meneer
Kettens hield op het bureau vol dat u hem had gebeld om twaalf minuten over
half drie. Dat wist hij op de minuut. U had gezegd: kwart over twee en u bent
iemand die zich niet vergist, zegt hij. We hebben het gecontroleerd en hij
sprak de waarheid. Hij is vannacht gebeld.’ Verhulst hield de iPhone omhoog. ‘Door
u, zegt hij. Met deze telefoon als deze iPhone van u is, maar dat weten we snel
genoeg.’
Estiarte keek naar Esther en ze zag de waarheid inzinken. Ze
zag ook dat hij haar eindelijk op waarde schatte. Geen verwisseling van
telefoons in een broekzak, maar een valstrik waarvan hij de omvang niet direct
zag.
Hij vraagt zich af of Sibbe met me samenwerkte, dacht ze,
maar hij weet het antwoord. Als hij verstandig is, wacht hij met protesteren
toen hij zijn toekomst van alle kanten heeft bekeken.
Ze liet langzaam haar adem ontsnappen toen Estiarte een
vraag stelde: ‘Word ik oud, Esther?’
Esther dwong zich te antwoorden. ‘Je bent niet meer wat je
was, Orlof. Je controleert niet meer, zoals vroeger. Je staat op de foto met
een joch van vijftien.’ Ze stond op en keek naar Verhulst. ‘U vroeg een paar
uur geleden of iemand misschien vannacht het huis van meneer Kettens had
verlaten.’
Verhulst knikte. ‘Hebt u reden iets aan uw verklaring te
wijzigen?’
Esther stond op en liep naar de deur. ‘Sibbe werd rond half
drie gebeld. Ik werd er wakker van, half wakker. Even later stapte Sibbe uit
bed en ging hij naar beneden omdat er bezoek was.’
‘Meneer Estiarte?’
Esther knikte en keek naar Orlof. ‘Advocaten onder elkaar,
schat. Daar had het bij moeten blijven. Vijftien jaar is te jong. Voor mij.
Voor ons. Zoals ik al zei: de advocaat heeft het altijd gedaan en vanaf het
moment dat het bekend wordt, is hij helemaal alleen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten