Spannend of niet
(Door Peter de Zwaan)
Het stukje over de 700 recensenten die NBD Biblion aan de dijk heeft gezet heeft tot wat verwarring geleid. Lezers vonden dat ik het vooral over dat malle Biblion had moeten hebben, waar een mevrouw de baas is die denkt dat een computer kan waar 700 mensen geld voor vroegen. Dat kan die computer niet en dat is in elke krant al wel uitgelegd. Ik dacht: daar hoef ik geen tijd aan te besteden, dat gebeurt wel door oprecht verontwaardigden, ik wil iets zeggen over recensies en hoe die eruit moeten zien.
‘Ik wil maar één ding weten: is het spannend of niet', zei jaren geleden iemand die hield van kort. Als Biblion die lijn had gevolgd was de computer helemaal niet nodig geweest. ‘Het is spannend.’ ‘Het is knudde.’ ‘Het zit er een beetje tussenin.’ Klaar, volgende boek.
Ik wil meer. Ik wil recensenten die hun best doen, ook als ze weinig ruimte hebben. Iedereen mag geklungel voldoende vinden, maar we hebben het dan niet over recensies.
Voor alle zekerheid zal ik uitleggen wat ik een recensie vind.
Het begint met kennis.
‘Oei, kennis, ik heb toch Nederlands gestudeerd?’
Leuk hoor, jongen, maar daar ben je er niet mee.
‘O, nee? Ik moest anders hartstikke veel lezen.’
Ja, hoor, de gedichten van Hadewijch en de Karelroman Karel ende Elegast, maar hoe zit het met de boeken van Dashiell Hammett? En van Raymond Chandler? En van... veel schrijvers?
‘Ja, kom nou, ik heb ook een baan, waar moet ik de tijd vandaan halen?’
Ik zou het niet weten, maar als je af en toe een uurtje hebt om door een boek te grazen kun je je beter verzamelaar van gratis boeken noemen.
Als je je best doet, heb je zo maar een handvol Billy’s in je kamer vol kleurige ruggen en als je later oud bent kun je er altijd nog een stel boeken helemaal van voor tot achter lezen.
‘Ik lees altijd alles.’
Vast niet, want met alles bedoel ik àlles. Als je het vierde boek van een schrijver recenseert, hoor je al drie boeken van hem te hebben gelezen. Dat lijkt op werk, ja en nu nader ik het punt waar ik naartoe wil. Recenseren is werken.
Ik heb al eens eerder gewag gemaakt van de somberheid die me bekroop toen een recensent - hij schreef verdomme zelf ook boeken - ten overstaan van tientallen schrijvers opgetogen meldde hoeveel boeken hij in een jaar had gerecenseerd voor een blad. Ik ben het aantal kwijt, maar het waren er naar ik me herinner meer dan 150. Dat is drie per week.
Alles lezen, alles van een schrijver weten, nadenken over wat je wilt gaan melden, het zo op papier zetten dat duidelijk wordt dat je meer hebt gedaan dan een stukje van het achterplat overschrijven. Honderdvijftig keer in een jaar en ook nog werken voor de kost, af en toe met je vrouw praten, es een boodschap doen, wijntje drinken, desnoods dat smerige spul, hoe heet het ook weer: bier.
‘Zijn er, volgens jou, dan nog wel echte recensenten in dit land, mensen die wel doen wat ze moeten doen?’ U vraagt het vast wel als ik aandring.
Als ik me beperk tot de misdaadromans zeg ik: ‘Volgens mij is het een uitstervend ras, maar er zijn er nog een paar.’
Wat het merendeel doet, is een beetje reclame maken onder het bekende motto: het geeft niet wat ze over me schrijven als ze maar over me schrijven.
Ik beweer niet dat het kwaad kan, ik beweer alleen dat je je dan geen recensent moet noemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten