12 april 2018

Gewoon té goed (column, 2018)

Een leechildje


(Door Peter de Zwaan)

Robert B. Parker overleed in 2010. Dat was jammer en het wordt elk jaar jammerder.

Hoe meer boeken er verschijnen met zijn naam op het omslag, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat hij een nog veel betere schrijver was dan ik al dacht. Blijkbaar moeten sommige schrijvers dood gaan om optimaal gewaardeerd te worden en het woord ‘sommige’ staat alleen in deze zin als vorm van zelfbescherming.

Parker schreef de Spenser-romans en toonde zich er een waardige opvolger mee van Dashiell Hammett en Raymond Chandler. Hij maakte ook een serie met als hoofdpersoon Sunny Randall, de vrouwelijke Spenser, en een reeks rond politiechef Jesse Stone. Hij hield van westerns en getuigde daarvan in vier boeken rond het duo Virgil Cole en Everett Hitch.

Hij was productief en draaide voor drie boeken per jaar zijn hand niet om.

Al die boeken waren goed, vaak heel goed, al was het even doorbijten als het over zijn hond ging die soms méér medemens was dan een mens. Niemand kon zo economisch schrijven als Parker. In korte hoofdstukken bouwde hij zijn verhalen op en werkte hij naar een ontknoping die niet geforceerd was. Altijd overzichtelijk, maar nooit gemakzuchtig. Puur vakmanschap en klasse.

Toen ging hij dood en gingen andere schrijvers bewijzen hoe goed hij was. Niet door over Parker te schrijven, maar door boeken te produceren rond Spenser, Stone en Cole/Hitch. Niet over Sunny Randall, blijkbaar had niemand trek in een vrouwelijke privédetective.

De boeken verschenen met op het omslag in grote letters Robert B. Parker’s, waarna in kleinere letters de titel volgde en in nog kleinere de naam van de schrijver.

Ace Atkins bemoeide zich met Spenser, Michael Brandman met Jesse Stone en Robert Knott met het cowboyduo Cole en Hitch.

Hun eerste boek was de moeite waard. Je zag de invloed van Parker aan elk hoofdstuk af. Het was of hij delen van een manuscript al klaar had en zijn opvolgers alleen de verhalen hoefden te voltooien. Na de eerste boek werd het snel minder. Of de erfgenamen van Parker lieten het er een beetje bij zitten wat kwaliteitsbewaking betrof of de schrijvers dachten: mooi geweest, nu ga ik laten zien wat ik echt kan.

Niet in de schaduw van Parker staan.

Michael Brandman, producent van onder meer de Jesse Stone-tvfilms, haakte na drie boeken af en dat was terecht. Hij werd opgevolgd door Reed Farrel Coleman die al weer vier Stone-boeken op de markt heeft gebracht en in Debt to Pay en Blind Spot bewijst dat hij het ‘leechildje’ helemaal onder de knie heeft: 100 pagina’s te veel in een boek stoppen waardoor het verhaal verwatert.

Knott trekt zich niets meer van het verleden aan. Hij gebruikt de namen Virgil en Cole en doet verder wat hij wil: zinnen breien en slechte plots bedenken, bijvoorbeeld.

Atkins is het meest in Parker, misschien wel te veel. Je krijgt niet drie, maar dertien keer voorgeschoteld hoe je een maaltijd moet bereiden en met welke producten en een beetje minder Pearl de Wonderhond zou ook wel mogen.

Nu drie schrijvers met Parkers werk bezig zijn, gaat het drie keer zo hard en de Robert B. Parker’s verschijnen bijna aan de lopende band.

Het zal de erven geen windeieren leggen en ik gun ze dat graag. Baat de ideeën van Robert B. maar lekker uit. Maar vertel Coleman en Knott af en toe dat ze minstens vijf strepen minder goed zijn en zeg tegen Atkins dat hij helaas ook iets tekort komt.

Coleman, Knott en Atkins schrijven hun Robert B. Parker’s omwille van de centen, denk ik, maar ik hoop in stilte dat ze ook iets willen bewijzen: kijk maar, hoe we ook proberen Parker te evenaren, het lukt niet, de man was gewoon té goed.

Deze column is ook te lezen op www.peterdezwaan.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten