SAMENWERKING
(Door Peter de Zwaan)
Ik ben voor samenwerking. Er moet meer worden samengewerkt. Maar niet door schrijvers. Schrijvers horen op een stoel te zitten achter een computer of, als ze in interviews willen opscheppen, achter een typemachine of - maar dan heb je de erge gevallen - achter een ganzenveer. Ze horen te denken en te proberen en weg te gooien en in stilte plezier te beleven als ze de inval krijgen waar ze mee verder kunnen.
Dat horen schrijvers te doen, of ben ik nu te veel van vroeger?
Ik ben er bang voor, want de voorbeelden van samenwerking stapelen zich op en ik weet wel bijna zeker dat op de achtergrond het geld ruist, heel zacht, omdat er bijna geen geld is.
Een paar jaar geleden, of misschien vorig jaar, de wereld gaat snel als je boven de dertig bent, kregen leden van het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs een mailtje of ze, als ze publiciteit wensten in wat toen nog de Maand van het Spannende Boek was, zelf contact wilden opnemen met een boekhandel om gemeenschappelijk iets moois te gaan doen.
Misschien zat het iets anders in elkaar, want ik gooi dat soort berichten meestal meteen weg, maar het kwam er wel op neer. Samen doen. Samenwerking. Omdat voor iets vanuit de schrijverswereld zonder hulp van derden geen geld was.
Een paar maanden geleden werd het erger. In de jaarvergadering van het GNM voerde een collega het woord over een Plan. Hij deed het nogal uitvoerig en ik heb er twee dingen van onthouden: 1. het was een Plan dat in een paar seconden samengevat had kunnen worden (‘We weten nog vrijwel niets’), 2. schrijvers zouden moeten praten met een strafrechtadvocaat over een zaak waar die advocaat zich mee bezig had gehouden.
Ook hier speelde geld een rol, eigenlijk de hoofdrol: misschien wilden de advocaten wel boeken afnemen en in de spreekkamer leggen, of bijdragen in de kosten. ‘Kijk, waarde collega, in hoofdstuk 8 wordt een zaak beschreven die ik heb aangedragen. Iets anders dan in werkelijkheid het geval was, want we hebben geheimhoudingsplicht, haha en ik moest er natuurlijk wel zo goed mogelijk uit komen.’
Het boek komt er en toen ik het ‘het advocatenboek’ noemde, werd ik meteen door een bestuurslid van het GNM op de vingers getikt. Het was een GNM-boek. Vast een mooi boek, waarom niet. We hebben in dit land kundige schrijvers en waarschijnlijk ook advocaten die handig genoeg zijn om met iets moois aan te komen.
Ik sta er niet in. Omdat ik niet zo dol ben op dit soort samenwerking. Een advocaat die met een idee (casus) moet komen waarover ik dan iets moet schrijven op een manier waar hij tevreden mee is? Ik mag er niet aan denken.
Wat is er toch mis met de hoofden van schrijvers? Daar behoren ideeën (casussen) zat in te zitten waar mooie boeken van kunnen komen. Mooiere, zeg ik op de gok. Die boeken zullen dan waarschijnlijk niet in wachtkamers liggen, maar wat dan nog?
Ik ben een liefhebber van het hoofd. En van zelfstandigheid. Ik hou ervan om zelf iets te bedenken. Dat heb ik ook gedaan, want ik zag aankomen wat voor soort reacties ik op een column als deze zou krijgen: ‘Jaja, je bent niet gevraagd of ingeloot, chagrijnige bliksem, en nu zit je de zaak een beetje te stangen.’
Ik ben niet gevraagd en ik ben niet ingeloot, want ik heb me niet gemeld. Ik heb wel een verhaal geschreven over advocaten, met een lengte die nodig was voor het boek. Het heet ‘Onder elkaar’ en het is te lezen op mijn website en hieronder op De Spanningsblog. Om te laten zien hoe het ook kan zonder dat iemand zich bemoeit met je hoofd en je fantasie.
Schaamteloze zelfpromotie over de rug van anderen. En ook nog eens volledig verkeerd geïnformeerd. Als dit stukje iets zegt over de manier waarop deze auteur research doet ...
BeantwoordenVerwijderen